Authors:Gabri van Tussenbroek Pages: 1 - 19 Abstract: Dit artikel gaat in op een aantal zeer ingrijpende reparaties van Amsterdamse gebouwen in de zeventiende en achttiende eeuw. Het gaat daarbij om twee soorten reparaties: herstel van fundamenten en reparatie van steun- en kapconstructies. Problemen met fundamenten konden worden veroorzaakt door een fluctuerende grondwaterstand, een te hoog gelegd fundament of ondeugdelijkheden in de constructie, al dan niet in combinatie met onregelmatigheden in de natuurlijke drassige ondergrond. Behalve huizen, waarvan de fundamenten al veel eerder werden verstevigd, kwamen vanaf de vroege zeventiende eeuw reparaties van torens voor. Daarbij werd doorgaans een extra fundering geslagen waaraan de bestaande structuur werd verankerd. Bekende voorbeelden zijn de Stadhuistoren, de Montelbaanstoren en de toren van de Oude Kerk. Reparatie van steun- en kapconstructies had vaak een andere reden: achterstallig onderhoud, te zware of onjuiste belasting, bouwfouten en krachtenwerking van buitenaf, zoals wind of andere krachten. De reparatie van de kap van de Burgerzaal in 1700 werd uitgevoerd vanwege een ondeugdelijke constructie en inwatering. Een voorbeeld van krachten van buitenaf vormt de ook in Amsterdam gevoelde aardbeving van Lissabon van 1 november 1755 en twee latere bevingen, in december van dat jaar en op 18 februari 1756. Deze aardschokken waren vermoedelijk de aanleiding dat het stadsbestuur kort hierna bouwvallige huizen in de stad liet slopen, en ook om de Montelbaanstoren en de Oosterkerk ingrijpend te herstellen. De in dit artikel gepresenteerde voorbeelden laten zien dat er soms uiterst kostbare herstellingen moesten worden uitgevoerd om het voortbestaan van een gebouw te garanderen. Hiermee wordt tevens duidelijk dat dit soort herstel weliswaar kan worden ingegeven door een incident zoals een aardbeving, maar dat herstel een fenomeen is dat onlosmakelijk is verbonden met de lange levenscyclus van gebouwen PubDate: 2023-03-10 DOI: 10.48003/knob.122.2023.1.775
Authors:Rixt Hoekstra Pages: 20 - 32 Abstract: In the post-war historiography of Dutch modern architecture, the monograph of Gerrit Rietveld written by the American architectural historian Theodore Morey Brown (1958) played a pioneering role. The Work of G. Rietveld, Architect was the first monograph of a by then already internationally renowned Dutch architect and since it was written in English it was also the only source of detailed information about Rietveld for an international readership. Brown was the first art historian in the Netherlands to write a dissertation on a living architect; as such, his book signalled the start of modern architectural history as practised by art historians. Yet despite the fact that it is almost impossible to overstate the significance of Brown’s study, the book remains until this day a curiosity. Why was the first scholarly work on Rietveld written by an American scholar and published in the English language' Who was Theodore Morey Brown and how did he end up at a Dutch university in the 1950s' This article examines the history of Brown’s book: its genesis from a research initiative by post-war Dutch professors of art history to the contents of the final book. It also discusses the international historiographical debate in which Brown participated. Brown’s book heralded a new era in the relationship between the art historian and the architect, one that was connected with the challenge to write contemporary history from an ideologically engaged attitude. As an ‘operative history’ Brown’s book was distinguished by its collaborative nature. While it was a book about a single architect written by a single historian, in the background there was a ‘team Rietveld’ consisting of, among others, the historian Pieter Singelenberg and the designer Truus Schröder-Schräder, who were vital to its creation. Only with the help of these people could the work of Rietveld be made accessible to a foreign scholar who, upon arrival in the Netherlands, did not speak the Dutch language. This article argues that Brown’s book was important not only for the historiography on Rietveld. The book also had an institutional significance as it ushered in the study of modern architectural history by art historians in the Netherlands. PubDate: 2023-03-10 DOI: 10.48003/knob.122.2023.1.776
Authors:Thomas Vanhaute Pages: 35 - 49 Abstract: De wereldwijde automobielindustrie bevindt zich de laatste jaren in de grootste omwenteling sinds haar ontstaan, nu zo’n honderd jaar geleden. De nog lopende omschakeling van aandrijving door fossiele brandstoffen naar een elektrische krachtbron luidt het einde van een tijdperk in. Deze revolutie is een goede aanleiding om terug te kijken op honderd jaar rijden op benzine– en de bijbehorende service-architectuur. In dit kader geeft Thomas Vanhaute een representatief overzicht van de ontwikkeling van straatpomp naar selfservice station in Antwerpen en de directe omgeving in de periode 1945 tot en met 1975. Het is een beknopte weergave van een architectuurhistorisch onderzoek op basis van meer dan 200 bouwaanvragen en milieuvergunningen uit het Stadsarchief van Antwerpen waarin een aantal parameters van naderbij bekeken en geanalyseerd werden. Hierdoor was het mogelijk om ontwikkelingslijnen van de naoorlogse service- en benzinestations bloot te leggen en vervolgens te duiden in het licht van de socio-economische en stedenbouwkundige situatie en transformaties in en rond de stad. Door het historisch onderzoek te koppelen aan actueel in situ-onderzoek, konden bovendien de nog bestaande restanten van deze structuur opgespoord en voor herwaardering en bescherming aangemerkt worden. PubDate: 2023-03-10 DOI: 10.48003/knob.122.2023.1.777