Please help us test our new pre-print finding feature by giving the pre-print link a rating. A 5 star rating indicates the linked pre-print has the exact same content as the published article.
Abstract: Samenvatting Inleiding: In Nederland wordt nazorg van vroeg-prematuur en dysmatuur geboren kinderen aangeboden door zowel jeugdgezondheidszorg (JGZ)-professionals als kinderartsen. De nazorg wordt vanuit twee organisatievormen geleverd: de traditionele organisatievorm, namelijk vanuit JGZ-organisaties en ziekenhuizen afzonderlijk, en de nazorgpoli, waar beide disciplines samenwerken. We evalueerden hoe de zorgprofessionals de effectiviteit, efficiëntie en meerwaarde van deze twee verschillende organisatievormen beoordelen. Methode: We verrichtten negen semigestructureerde interviews met JGZ-professionals, kinderartsen en ouders, en een vragenlijstonderzoek met vragen gebaseerd op de interviews, onder bovengenoemde zorgprofessionals in heel Nederland. Resultaten: Uit de semigestructureerde interviews bleek dat de deelnemers tevreden waren over de zorg van beide organisatievormen. De respondenten van het vragenlijstonderzoek (N = 117; 64 JGZ-professionals en 53 kinderartsen) waren van mening dat zowel de traditionele organisatievorm als de nazorgpoli effectieve nazorg levert. Professionals die in een nazorgpoli werken waardeerden de effectiviteit en efficiëntie van hun eigen organisatievorm significant hoger dan hun collega’s in een traditionele organisatievorm. Als meerwaarde van de nazorgpoli werden genoemd betere coördinatie van zorg en informatie-uitwisseling tussen professionals, en kennistoename over pre- en dysmaturiteit bij jeugdartsen. Beschouwing: Een nazorgpoli is volgens JGZ-professionals en kinderartsen de beste organisatievorm voor het organiseren van nazorg voor vroeg-prematuur en dysmatuur geboren kinderen. Nader onderzoek naar de kosteneffectiviteit is aangewezen. PubDate: 2022-05-02
Please help us test our new pre-print finding feature by giving the pre-print link a rating. A 5 star rating indicates the linked pre-print has the exact same content as the published article.
Abstract: Samenvatting Dertig jaar geleden werd aangetoond dat de inname van foliumzuur vóór conceptie en in het begin van de zwangerschap het risico op neuraalbuisdefecten (neural tube defects (NTD)) aanzienlijk vermindert. Ondanks gezondheidspromotie rond foliumzuursupplementen in Europa is de prevalentie van NTD’s niet wezenlijk gedaald. In de Verenigde Staten (VS) daarentegen werd een grote terugval van NTD’s geobserveerd dankzij de verplichte verrijking van bloem met foliumzuur. Een werkgroep onder leiding van prof.dr. Joan Morris van de St. George’s universiteit van Londen onderzocht hoeveel NTD-zwangerschappen vermeden hadden kunnen worden indien Europa sinds 1998 systematische foliumzuurverrijking toegepast zou hebben, analoog aan de VS. De berekeningen gebeurden op basis van 35 EUROCAT-registers met gegevens over aangeboren afwijkingen, aangevuld met data uit de literatuur over serumfolaatgehaltes en inname van foliumzuursupplementen op populatieniveau. Tussen 1998 en 2017 werd het aantal zwangerschappen met een NTD in Europa geschat op 95.213, en dit op 104 miljoen geboorten in 28 landen, wat resulteert in een prevalentie van 0,92 per 1.000 geboorten. Het aantal NTD-zwangerschappen dat over een periode van 20 jaar had kunnen worden vermeden indien de 28 Europese landen van de EU in 1998 gestart zouden zijn met foliumzuurverrijking van bloem, wordt geschat tussen de 14.600 en 19.500. In België zou dit neerkomen op 270 tot 370 vermeden NTD-zwangerschappen op 20 jaar tijd. Dit onderzoek berekende dat het niet implementeren van foliumzuurverrijking van bloem in Europa jaarlijks kan leiden tot neuraalbuisdefecten bij bijna 1.000 zwangerschappen. PubDate: 2022-04-13
Please help us test our new pre-print finding feature by giving the pre-print link a rating. A 5 star rating indicates the linked pre-print has the exact same content as the published article.
Please help us test our new pre-print finding feature by giving the pre-print link a rating. A 5 star rating indicates the linked pre-print has the exact same content as the published article.
Abstract: Samenvatting Lareb is in Nederland het meld- en kenniscentrum voor bijwerkingen van medicijnen en vaccins. Na vaccinatie van een kind wordt ‘wegraking’ geregeld bij Lareb als bijwerking gemeld. Bij een wegraking is er sprake van kortdurend bewustzijnsverlies dat niet is ontstaan door een uitwendige oorzaak, zoals trauma of intoxicatie. Er zijn verschillende typen wegrakingen die kunnen optreden na vaccinatie, zoals vasovagale syncope (‘flauwvallen’), hypotone-hyporesponsieve episode (‘wegraking met bleekheid en slapte’) en breath holding spell (‘wegraking door adem inhouden’). Deze wegrakingen ontstaan doorgaans binnen enkele uren na de vaccinatie en houden seconden tot minuten aan. Vanuit de praktijk van Lareb geven we een overzicht. PubDate: 2022-04-08
Please help us test our new pre-print finding feature by giving the pre-print link a rating. A 5 star rating indicates the linked pre-print has the exact same content as the published article.
Abstract: Samenvatting Pleeg- en adoptieouders ervaren vaak uitdagingen in de opvoeding van kinderen die door negatieve vroege ervaringen in hun leven een hoger risico hebben op het ontwikkelen van onveilige gehechtheidsrelaties, gedragsproblemen en disregulatie van stress. Er zijn verschillende interventieprogramma’s ontwikkeld om pleeg- en adoptieouders hierbij te helpen. In het huidige onderzoek zijn acht meta-analyses uitgevoerd om de effectiviteit van deze interventieprogramma’s te onderzoeken op vier ouderuitkomsten (sensitief opvoeden, disfunctioneel disciplineren, opvoedkennis en attitudes, opvoedstress), drie kinduitkomsten (veilige gehechtheid, gedragsproblemen, dagelijkse cortisolspiegel) en breakdown (vroegtijdig afgebroken plaatsing). De resultaten laten positieve effecten voor de vier ouderuitkomsten zien. Ook is een positief effect gevonden voor gedragsproblemen van het kind, maar niet voor gehechtheid, dagelijkse cortisolspiegel van het kind of breakdown. Indirecte effecten op de kinduitkomsten zijn mogelijk vertraagd en daarom zijn langdurige vervolgonderzoeken nodig om de effecten van opvoedinterventies voor kinderen te onderzoeken. Bovendien is meer onderzoek nodig naar de effectiviteit van interventieprogramma’s voor Nederlandse pleeg- en adoptiegezinnen en naar specifieke interventie-elementen. PubDate: 2022-04-07
Please help us test our new pre-print finding feature by giving the pre-print link a rating. A 5 star rating indicates the linked pre-print has the exact same content as the published article.
Abstract: Samenvatting Inleiding: Jeugdgezondheidszorg (JGZ)-professionals hebben de belangrijke taak om ouders te adviseren over een gezonde leefstijl voor hun jonge kind. Leefstijladvisering is pas effectief als adviezen aansluiten bij de behoeften van ouders. Het doel van het huidige onderzoek was om ervaringen en verbeterpunten van ouders en JGZ-professionals over leefstijladvisering bij 0‑ tot 4‑jarigen op het consultatiebureau in kaart te brengen. Methode: Veertig ouders en 38 JGZ-professionals van vier verschillende JGZ-organisaties deden mee aan een semigestructureerd interview. De data zijn geanalyseerd met een thematische analyse. Resultaten: De ervaringen van ouders en JGZ-professionals verschillen op sommige punten, zoals de mate waarin leefstijl tijdens consulten aan bod komt en de mate waarin wordt aangesloten bij de behoeften van ouders. Ouders pleiten ervoor leefstijlonderwerpen actiever en herhaaldelijk te bespreken, en meer aan te sluiten bij hun individuele behoeften. JGZ-professionals willen dat tijdens consulten meer aandacht wordt besteed aan leefstijl en er meer ondersteuning komt vanuit de organisatie. Beide groepen willen een diverser aanbod aan informatie en adviezen. Conclusie: Ouders en JGZ-professionals zijn over het algemeen tevreden met de huidige leefstijladvisering, maar hun ervaringen verschillen soms. Dit onderzoek biedt praktische aangrijpingspunten voor de JGZ-praktijk om de leefstijladvisering voor ouders van 0‑ tot 4‑jarigen te optimaliseren. PubDate: 2022-04-06
Please help us test our new pre-print finding feature by giving the pre-print link a rating. A 5 star rating indicates the linked pre-print has the exact same content as the published article.
Please help us test our new pre-print finding feature by giving the pre-print link a rating. A 5 star rating indicates the linked pre-print has the exact same content as the published article.
Please help us test our new pre-print finding feature by giving the pre-print link a rating. A 5 star rating indicates the linked pre-print has the exact same content as the published article.
Please help us test our new pre-print finding feature by giving the pre-print link a rating. A 5 star rating indicates the linked pre-print has the exact same content as the published article.
Please help us test our new pre-print finding feature by giving the pre-print link a rating. A 5 star rating indicates the linked pre-print has the exact same content as the published article.
Abstract: Samenvatting Inleiding: Sinds 1998 zijn er 35 Jeugdgezondheidszorg (JGZ)-richtlijnen ontwikkeld en gepubliceerd. Over het gebruik van richtlijnen door JGZ-professionals in de dagelijkse praktijk is geen recent onderzoek beschikbaar. Methode: Via een digitale vragenlijst is onderzocht of de JGZ-richtlijnen gebruikt worden. Daarnaast is gekeken in hoeverre de twee belangrijkste kernaanbevelingen van een richtlijn in de praktijk worden toegepast (‘gebruik zoals bedoeld’). Voor de richtlijnen die (bijna) nooit werden gebruikt, zijn de belemmerende factoren onderzocht. Resultaten: De vragenlijst is ingevuld door 183 JGZ-professionals. Het gebruik van de JGZ-richtlijnen door JGZ-professionals varieert. De richtlijn Opsporen oogafwijkingen wordt door 85% van JGZ-professionals bijna altijd gebruikt, terwijl de richtlijn Begeleiden gezin bij overlijden kind door 18% bijna altijd wordt gebruikt. Het gebruik zoals bedoeld wisselt van 94% (Ondergewicht) tot 14% (Attention Deficit Hyperactivity Disorder, ADHD). De meest genoemde belemmeringen zijn: onvoldoende tijd, onvoldoende kennis en onvoldoende voordeel van de richtlijn. Conclusie: Er bestaat een grote variatie in de mate waarin JGZ-richtlijnen worden gebruikt. Verbetering hierin is mogelijk voor het merendeel van de onderzochte richtlijnen. Aandacht voor de beschikbare tijd, kennis en voordeel voor professionals bij de ontwikkeling, implementatie en borging van JGZ-richtlijnen is van belang voor een groter gebruik. PubDate: 2022-01-26 DOI: 10.1007/s12452-022-00270-1
Please help us test our new pre-print finding feature by giving the pre-print link a rating. A 5 star rating indicates the linked pre-print has the exact same content as the published article.
Please help us test our new pre-print finding feature by giving the pre-print link a rating. A 5 star rating indicates the linked pre-print has the exact same content as the published article.
Abstract: Samenvatting Inleiding: Er is weinig bekend over epidemiologische aspecten (prevalentie, comorbiditeit, impact en zorggebruik) van de depressieve stoornis bij universiteitsstudenten. In een descriptief-epidemiologisch onderzoek naar de depressieve stoornis (volgens DSM-IV) bij eerstejaarsstudenten aan de KU Leuven, België, werden de 12-maanden prevalentie, de psychiatrische comorbiditeit, het zorggebruik en de academische impact gemeten. Methode: Elektronisch vragenlijstonderzoek op basis van een cross-sectionele gewogen onderzoeksopzet bij alle eerstejaarsstudenten van de KU Leuven (N = 5.460, responspercentage gecorrigeerd voor drop-out is 51,8%) tussen oktober 2014 en mei 2017. De depressieve stoornis werd gemeten met het Composite International Diagnostic Instrument – Screener (CIDI-SC). Resultaten: De 12-maanden prevalentie van een depressieve stoornis bij studenten werd geschat op 13,6% van de gehele populatie eerstejaarsstudenten. De prevalentie van een majeure depressieve episode (MDE) hing sterk samen met verschillende andere emotionele problemen, waaronder gegeneraliseerde angst, (hypo)manie en suïcidaliteit. De impact van MDE op het academisch functioneren, gemeten met het gewogen eindpercentage, bedroeg 3,6 à 6,4%. MDE hing eveneens samen met een hoger risico voor het falen van het eerste jaar aan de universiteit (oddsratio = 1,5–2,0). Het 12-maanden zorggebruik was 21,5%. Conclusie: MDE komt vaak voor bij eerstejaarsstudenten. Ondanks de hoge prevalentie en de aanzienlijke impact zoeken weinig studenten hulp. PubDate: 2022-01-22 DOI: 10.1007/s12452-021-00265-4
Please help us test our new pre-print finding feature by giving the pre-print link a rating. A 5 star rating indicates the linked pre-print has the exact same content as the published article.
Please help us test our new pre-print finding feature by giving the pre-print link a rating. A 5 star rating indicates the linked pre-print has the exact same content as the published article.
Please help us test our new pre-print finding feature by giving the pre-print link a rating. A 5 star rating indicates the linked pre-print has the exact same content as the published article.
Abstract: Samenvatting Inleiding Adolescenten met een stoornis in het middelengebruik worden geregeld gediagnosticeerd met een bijkomende psychische aandoening. Het voorkomen van psychische aandoeningen onder jongeren opgenomen met een alcoholintoxicatie is echter nog niet eerder onderzocht. Het doel van dit onderzoek is om de prevalentie van psychische aandoeningen bij jongeren met een alcoholvergiftiging te bepalen. Methode Het betreft een retrospectief onderzoek waarin alle patiënten onder de 18 jaar zijn geïncludeerd die in de periode 2007 tot en met 2017 waren opgenomen met een acute alcoholintoxicatie op de kinderafdeling van een groot perifeer ziekenhuis. Resultaten Ruim 90% komt op poliklinische controle bij de kinderarts en 67% van de jongeren wordt gezien voor een screeningsconsult door de kinderpsycholoog. In totaal hadden 245 jongeren (34%) met een alcoholintoxicatie een psychische aandoening, zoals AD(H)D (13%) of een autismespectrumstoornis (2,1%). Vooral AD(H)D lijkt in de onderzoekspopulatie vaker voor te komen dan in de algemene Nederlandse populatie. Conclusie De prevalentie van psychische aandoeningen onder jongeren met een alcoholintoxicatie is relatief hoog. Deze bevinding kan gebruikt worden voor preventie. PubDate: 2021-10-28 DOI: 10.1007/s12452-021-00263-6
Please help us test our new pre-print finding feature by giving the pre-print link a rating. A 5 star rating indicates the linked pre-print has the exact same content as the published article.
Abstract: Samenvatting Uit de laatste borstvoedingspeiling blijkt dat het advies om pasgeborenen ten minste zes maanden borstvoeding te geven niet altijd opgevolgd wordt. Op basis van diverse inzichten zijn tien ontwerpelementen ontwikkeld met adviezen voor de informatievoorziening over borstvoeding, zoals het aansluiten bij verwachtingen, borstvoedingswensen, de partner en nagaan welke communicatievormen bij de doelgroep passen. PubDate: 2021-10-08 DOI: 10.1007/s12452-021-00262-7
Please help us test our new pre-print finding feature by giving the pre-print link a rating. A 5 star rating indicates the linked pre-print has the exact same content as the published article.
Please help us test our new pre-print finding feature by giving the pre-print link a rating. A 5 star rating indicates the linked pre-print has the exact same content as the published article.
Abstract: Samenvatting Inleiding: In de jeugdgezondheidszorg (JGZ) wordt ontwikkelingsonderzoek uitgevoerd met het Van Wiechenonderzoek (VWO). Referentiewaarden van het VWO geven slechts aan dat op aanbevolen onderzoeksleeftijden minimaal 90 % van de kinderen een kenmerk toont. Voor de professional is onbekend of dit percentage 90 % is of bijvoorbeeld 99 %. Doel van dit onderzoek is de referentiewaarden van het VWO te evalueren in een Nederlandse populatie en na te gaan of er verschillen tussen jongens en meisjes bestaan. Methoden: Geanonimiseerde VWO-resultaten, verzameld bij 19.840 kinderen geboren in de periode 2011–2013 door de JGZ in Den Haag, zijn vergeleken met referentiewaarden uit eerdere onderzoeken. Daarnaast is nagegaan of er relevante (≥5 %) verschillen zijn tussen jongens en meisjes. Resultaten: Het percentage dat op de aanbevolen onderzoeksleeftijden een kenmerk toonde bleek van 81 % tot 100 % te variëren. Bij ongeveer een kwart van de kenmerken vonden we een relevant verschil tussen jongens en meisjes, waarbij het percentage meisjes dat het kenmerk toonde meestal groter was dan het percentage jongens. Beschouwing: Op de aanbevolen onderzoeksleeftijd bestaat een grote variatiebreedte in het percentage kinderen dat een kenmerk toont. Voor de beoordeling van ieder kenmerk is het wenselijk dat de referentiewaarden naar leeftijd (en soms naar geslacht) voor de professional bekend zijn. PubDate: 2021-07-13 DOI: 10.1007/s12452-021-00256-5
Please help us test our new pre-print finding feature by giving the pre-print link a rating. A 5 star rating indicates the linked pre-print has the exact same content as the published article.
Abstract: Samenvatting Online challenges zijn een fenomeen met toenemende populariteit en navolging. Ondanks de vaak onschuldige aard kunnen de gevolgen fataal zijn, onjuist geïnterpreteerd worden en op een suïcide lijken. Het is daarom relevant om jongeren en hun omgeving te waarschuwen voor de potentiële gevaren van levensgevaarlijke online challenges. Dat geldt ook voor de (jeugdgezondheidszorg)professionals die geconfronteerd worden met de gevolgen van een challenge. Inzicht in dit fenomeen kan in de peergroup levensreddend zijn. Hoe vaak dit verschijnsel in Nederland voorkomt is onbekend. Om een eerste indicatie te krijgen van het voorkomen van online challenges hebben wij leerlingen en (ervarings)deskundigen geïnterviewd en enquêtes afgenomen bij ouders en docenten. Alle geïnterviewde leerlingen hadden ten minste één challenge uitgevoerd. Het bleek dat sommige kinderen en ouders zich onvoldoende bewust zijn van de mogelijke gevaren van online challenges. Docenten zijn meer bekend met het fenomeen en bespreken het vaker met kinderen dan hun ouders. Herhaalde en goede voorlichting door ervarings- of zorgdeskundigen, verbeterde informatievoorziening aan ouders en leerkrachten, en een open communicatie tussen ouder en kind zouden goede preventiemaatregelen kunnen zijn. Zeker voorlichting via internet kan een belangrijke preventieve rol spelen. PubDate: 2021-07-05 DOI: 10.1007/s12452-021-00254-7